Wie heeft de lichtjes van de boom gedoofd?
Wie heeft de ballen weggehaald?
Wie heeft met niets ontziende nuchterheid,
het einde van de romantiek bepaald?
Wie heeft de kerststal ingepakt;
de uitgebloeide kerstster weggedaan?
Was ik dat zelf?
Waarom liet ik de lichtjes nog niet even aan?
Waarom liet ik de lichtjes nog niet even aan?
Wie heeft de lichtjes in mijn blik gedoofd?
Dat was ik niet, dat deed het leven!
Maar in de duisternis bleef één kaars staan;
zo werd mij per vergissing toch een licht gegeven.
Ik leg mijn hand beschermend om de vlam,
zodat de vrieskou van de eenzaamheid hem niet zal doven.
Het is de vlam van hopen op de zon,
waarin ik, dwalend in de nacht, toch blijf geloven.
Schrijver onbekend