Ik ruik je in de linde,
ik ruik je in de rozen,
ik ruik je in de kamille,
in jasmijn en in frambozen.
Ik ruik je in het fluitenkruid
en in de berenklauw.
Overal en nergens ruik ik jou.
Ik proef je in de pruimen,
ik proef je in de bessen.
Ik proef je in de bron
als ik mijn dorst probeer te lessen.
Ik proef je in de druiven,
ik proef je in de dauw.
Overal en nergens proef ik jou.
Ik hoor je in de branding.
Ik hoor je in de meeuwen.
Ik hoor je in hun vleugelslag,
ik hoor je als ze schreeuwen.
Ik hoor je in de leeuwerik,
de merel en de kauw.
Overal en nergens hoor ik jou.
Ik voel je in de hagel,
ik voel je in de regen.
Ik voel je in het briesje
dat de blaadjes laat bewegen.
Ik voel je in de warmte,
ik voel je in de kou.
Overal en nergens voel ik jou.
Ik zie je in de beken,
ik zie je in de stenen.
Ik zie je in een berg
die door het maanlicht wordt beschenen.
Ik zie je in de hemel,
in het grijs en in het blauw,
Overal en nergens zie ik jou
Bette Westra