De grond is wit, de nevel wit,
De wolken, waar nog sneeuw in zit,
Zijn wit, dat zacht vergrijzelt
Het fijngetakt geboomte zit
Met witten rijp beijzeld.
 
De wind houdt zich behoedzaam stil,
Dat niet het minste takgetril
‘t Kristallen kunstwerk breke,
De klank zelfs van mijn schreden wil
Zich in de sneeuw versteken.
 
De grond is wit, de nevel wit,
Wat zwijgend tooverland is dit?
Wat hemel loop ik onder?
Ik vouw de handen en aanbid
Dit grootsche, stille wonder.
 
 
Jacqueline E. van der Waals  (2001)